Archief | mei, 2013

Griep

30 mei

Ziek, griep, verkouden, snot, dat… Dus.

Begrafenis in den vreemde

27 mei

Daar sta je dan, naast een winderige hangar op een vliegveld, met een familie die je helemaal niet kent. Ze zijn net uit Italië aangekomen. In m’n armen een klein meisje van een jaar of drie. Ik ken haar niet, maar ik troost haar. Een paar momenten eerder is haar moeder hysterisch ter aarde gestort. De mannen van de familie moeten haar in bedwang houden en weer op de been brengen. Even daarvoor is oma al in elkaar gestort. Ik troost haar, aai haar over haar rug en zeg lieve woordjes tegen haar. We verstaan elkaar niet , maar ze wordt steeds kalmer en kijkt me met haar grote ogen aan. Dan draait ze, haar ogen zoeken haar moeder, ik draai ook en zie drie mannen, die haar moeder in bedwang moeten houden om niet weer in elkaar te storten. Haar geschreeuw is hartverscheurend. Ik draai het meisje weg van het tafereel, dit hoeft ze niet te zien.

Ik sta daar en ken niemand. Ik weet niet goed waar we op wachten, maar we wachten. Dan klinkt er geroezemoes en begeeft iedereen zich naar de andere kant van de hangar. Ik loop mee en zie zijn moeder. Ze pakt mijn hand vast en neemt me mee. Dan gaat de deur open en komt er een kist naar buiten gerold. Moeder staat wankel en leunt tegen me aan. ‘Mon cher Abkader’, zegt ze en valt in mijn armen. Ik ben veel groter, hou haar vast en troost haar. Blijkbaar is dat mijn rol vandaag. Zwaar leunend op mij lopen we naar de uitgang, het trapje op. Daar kussen we de kist waar haar zoon in ligt en lopen we terug naar de auto.

Nu is het opletten geblazen. De kist wordt in een ambulance geladen. Die er met gierende banden en zwaailichten vandoor gaat. Tolpoortjes of niet, het ding raast maar voort. Wij hebben allemaal onze noodverlichting aan, het teken dat we bij de ambulance horen en proberen ‘m bij te houden. Er is geen bepaalde volgorde van wie waar rijdt, wie de weg niet weet, moet dicht bij de ambulance blijven, de rest kan zich wat beter aan de verkeersregels houden.  Mijn lief rijdt als een gek. Het heeft een paar keer niet veel gescheeld of we konden er in één keer 4 extra begraven, er wordt druk getoeterd, gebeld, ingehaald en gescholden op de ambulancechauffeur en de andere weggebruikers. Het komt regelmatig voor dat ik stuur of schakel zodat hij kan bellen en regisseren. We rijden de stad uit, langs een riviertje, door wat bergen en komen uit bij een stadje. Meer een grote hoofdweg met een kluitje huizen eromheen en daar houden we stil. Het is inmiddels aardig donker. De ambulance is een oprit opgereden en wij waren de eerste volgauto (we waren de laatste, maar hebben dat onderweg aardig goed gemaakt) en staan voor aan de hoofdweg geparkeerd. Mijn lief stapt uit en rent naar de ambulance toe. Ik weet niet zo goed wat de bedoeling is, maar ik hoor hem nog roepen ‘blijf zitten.’ Ik blijf braaf zitten. Achterin zitten zijn moeder en zijn zus. Zijn zus stapt ook uit en begint te kletsen met de familie in de auto’s achter ons. Zijn moeder twijfelt even, kijkt mij aan, maar gaat dan ook naar buiten. Ze staat naast de auto voor wat frisse lucht. Ik geef haar het water dat bij mij voorin staat. Het Is 23.30 uur, we hebben nog niks gegeten. Niemand heeft nog gegeten en iedereen heeft honger. In mijn handtas zit nog een zak snoep van mijn zoon. Ik geef het zijn moeder en ze zoekt iets schuimigs en chemisch uit. Ik zie dat ze haar mond niet meer open krijgt en dat het snoep haar kaken op elkaar houdt. Dit is ze duidelijk niet gewend. Mijn lief komt terug, rookt een sigaret, drinkt het laatste water op en samen eten we de zak snoep leeg. Ik vraag hem waar we op wachten en hij legt uit dat daar het politiebureau is. Daar wordt aangekondigd dat er iemand begraven wordt en wordt onderhandeld over de plek op de begraafplaats. Tegelijk wordt er een imam uit zijn bed gebeld om mee te gaan. Zonder aankondiging begint de stoet weer te rijden. Wij houden nog even stil bij een kraampje aan het eind van de straat. We kopen chips, cola en water en proberen de stoet weer in te halen. Dat is nu wel wat moeilijker, want we rijden over smalle bochtige weggetjes, maar al snel hebben we de stoet in de gaten en sluiten we aan. De straten zijn niet verlicht en eigenlijk is het een heel mooi gezicht, zo’n stoet met knipperende lichtjes in het pikkedonker.

Of ik m’n allergiemedicijnen bij me heb, want we rijden dwars door m’n allergie heen en inderdaad, nu zie ik het pas om ons heen alleen maar tarwe en graan, metershoog aan beide zijden van de weg. De sfeer draait om, van grimmig naar gezellig. Hij zet de auto even stil en laat me de velden zien. Hier heeft zijn familie een boerderij, hier heeft hij zomers van zijn leven doorgebracht. Nu nog verbouwen ze graan en kikkererwten en houden ze paarden. Hij praat maar en hij praat maar, z’n ogen glimmen vol trots. Even zijn we vergeten waar we zijn en waarom. Tot zijn zus ons ruw uit de droom haalt, waar is iedereen? Weg! In de verte zien we de lichtjes, maar we komen maar niet dichterbij. De lichtjes gaan omhoog, maar wij staan bij een splitsing en hebben geen idee welk pad we moeten nemen. Links of rechts. Links gaat omhoog rechts omlaag. De stoet zien we in de verte, rechts omhoog… wat nu. Het ongelofelijke gebeurt, net alsof we helemaal geen haast hebben wordt eindeloos gediscussieerd of we naar links of naar rechts moeten. ‘Hak gewoon een knoop door’, zeg ik en we gaan naar links. Verkeerde keuze. In het zandpad dat al vol kuilen en gaten zat, beginnen nu rotsblokken te verschijnen en voor we het goed en wel doorhebben zit onze auto vast. We komen er niet meer uit, we zijn er vlakbij maar we komen niet uit die kuil. Onze huurauto kraakt, de motor raakt over z’n toeren, de banden slippen. Moeder en zus stappen uit en beginnen adviezen te geven, maar blijven midden op de weg staan. Opeens zien we twee figuren verschijnen. Het zijn ooms van mijn lief en ze hebben zaklampen bij zich. Uiteindelijk komen we uit de kuil met rotsen en sluiten we aan. De begrafenis is al begonnen, mijn lief rent de auto uit en zegt dat ‘ie van nu af van mij is. Ik laat moeder en zus eruit, parkeer ‘m netjes, doe de lichten uit, de ramen dicht en sluit ‘m af. De motor blijft nog een kwartier ronken. Als de motor eindelijk afgekoeld is loop ik naar voren. Ik kom een schoonzusje tegen en blijf met hen wachten tot het afgelopen is. Dat duurt niet lang. We zien al wat mannen terugkomen. Allemaal zoeken ze even mijn schoonmoeder op en kussen haar en dan begint het getoeter. De stoet moet weer weg, maar wij staan op het pad, wat eigenlijk een voetpad is tussen de graven in. Mijn lief is nog niet teruggekeerd en net alsof we allemaal vreemden van elkaar zijn begint iedereen tot op het agressieve af te toeteren. Ik zit al in de auto, moeder en zus ook, maar lief is in geen velden of wegen te bekennen. Ik hijs de djellaba op die ik voor de gelegenheid heb aangetrokken en klim naar de bestuurdersstoel. Met het licht van de volle maan en het getoeter alsof de wereld vergaat op de achtergrond, keer ik de auto op de eenpersoons zand/rotsweg. Zus en moeder zijn helemaal stomverbaasd. Kan jij rijden? ‘Ehm ja!!!’ Lief komt aangerend, ik zet de auto aan de kant en laat de ongeduldige stoet door en m’n lief instappen. Dan sluit ik aan in de rij en volg de stoet naar de boerderij. We parkeren de auto en eindelijk is het tijd om te eten. Midden in de nacht, echt een heldere sterrennacht gaan de vrouwen verlicht door een paar koplampen het donkere pad op naar de boerderij, de mannen zitten in de tenten buiten. Iedereen is stil, we eten alsof we in geen dagen eten hebben gehad en voor we goed en wel onze handen hebben kunnen wassen, staan we weer buiten. Achter in de auto nu twee neven en een tante en over het zandpad rijden we weer terug naar de stad waar we de familie afzetten en rijden we naar zijn broer waar mijn zoon in  de armen van hun dochter in slaap gevallen is. We rijden terug naar huis, drinken onderweg nog een kop koffie bij een tankstation, ons vaste ritueel en zien dat het al lichter wordt. Om 5 uur  in de ochtend zijn we thuis. Wat een zware en heftige dag. We gaan naar bed. Vandaag heeft hij zijn broer begraven. En ben ik definitief opgenomen in de familie die ik nog maar een week ken. We houden elkaar stevig vast en we vallen in een diepe, diepe slaap.