Daar staan we dan in het ziekenhuis. M’n zus ligt aangekleed in het bed. Naast haar op een draaibaar tafeltje ligt haar dochtertje. Hartstikke mooi, hartstikke dood. Haar huid zo wit als sneeuw en haar lippen rood als bloed. En zoals bij alle kleine babietjes verbaas ik me over de kleine vingertjes, zo tenger en haar nageltjes. Zo knap dat alles in zo’n klein babietje zit. Maar ergens is er dus iets niet goed gegaan. De artsen hebben al een vruchtwaterpunctie genomen. Ze nemen bloed af, kijken naar de navelstreng en de placenta. Alles zag er goed uit. Ik maak foto’s van haar. M’n zusje kijkt trots toe en mijn hart vult zich met liefde voor haar en haar prachtige doodgeboren kindje. Wat heeft ze het goed gedaan, mijn zus. Ga er maar eens aanstaan. Zo’n bevalling terwijl je weet wat je te wachten staat. Dat je je dode dochter ziet. Geen gekrijs, geen gelach en gefeliciteerd, geen beschuit met muisjes, helemaal niks van dat alles, gewoon de rauwe realiteit op je dak. Maar zij deed het en hoe. Zij kreeg weeën en het bleken persweeën en binnen het uur was het gebeurd. Kindje geboren. Zo knap van haar dat je zo sterk kan zijn als het moet, als het erop aankomt.
Eenmaal bij haar thuis komt de baby in het wiegje te liggen op ijs. En daar zit je dan met z’n allen, we hebben toch maar taart gehaald, het blijft tenslotte een knappe prestatie en ze mag dan niet leven, maar er ligt daar een hele mooie baby in dat wiegje en die is van ons allemaal. Allemaal voelen we het gemis van een dochter, een zus, een kleindochter, een nichtje. We beseffen ons allemaal dat we hier dolgraag in een andere hoedanigheid hadden gezeten. Maar zo is het niet.
Dan komt de uitvaartmevrouw zoals we haar noemen. Met haar wordt een datum en tijdstip afgesproken voor een crematie en allerlei nuttige zaken doorgesproken. We eten nog even met z’n allen en dan ga ik naar huis. Mijn zoon wilde z’n zusje nog even dag zeggen en een knuffel geven. ‘De baby is toch mijn zusje, mam?’ Ik krijg het maar niet uit z’n hoofd, laat ook maar, kus jij je zusje maar gedag.
Moe, gaar, koppijn. Met tranen gevulde ogen rij ik terug naar huis. Wat een verdriet. Thuis mag ik instorten, maar dat gebeurt niet, vandaag gebeurde dat wel.
Door de stromende regen heb ik buiten gelopen. Gehuild en geschreeuwd. Dat luchtte enorm op. Heb m’n verstand op nul gezet en ben als een bezetene gaan klussen in m’n huis. Mooi meegenomen dan maar. Vandaag weer redelijk door de voetbalwedstrijden heen geslapen en morgen weer een nieuwe dag!